Wat is er nodig in de strijd tegen femicide?
Tien jaar na het Verdrag van Istanbul klinkt in Rotterdam één boodschap: het is tijd voor uitvoering en regie.
Elke acht dagen wordt in Nederland een vrouw vermoord. Al tien jaar lang verliezen we bijna vijftig vrouwen per jaar, in meer dan de helft van de gevallen door hun (ex-)partner. Alleen al in 2023 werden ruim 3.300 meldingen gedaan van huiselijk geweld tegen vrouwen. Achter die cijfers gaan verhalen schuil van angst, controle, onzichtbaar letsel en maatschappelijke onverschilligheid.
Tijdens de uitverkochte avond “Wat is er nodig in de strijd tegen femicide?” in debatpodium Arminius, georganiseerd in samenwerking met de Soroptimisten, kwamen wetenschappers, ervaringsdeskundigen, hulpverleners en politici samen om te bespreken wat er moet veranderen – en waarom dat nu moet gebeuren.
De avond begon met een indrukwekkend persoonlijk relaas van Tessel ten Zweege, schrijver en auteur van Femicide: Tot de dood ons scheidt. Zij gaf woorden aan wat veel vrouwen meemaken maar zelden durven vertellen: hoe intieme terreur zich langzaam opbouwt via vernedering, isolatie en dwingende controle. “Femicide is geen incident, het is een patroon – en patronen kun je doorbreken, als we leren luisteren naar de rode vlaggen die eraan voorafgaan,” zei ze.
Prof. dr. Marieke Liem, hoogleraar Geweld en Interventies aan de Universiteit Leiden en coördinator van de Femicide Monitor, toonde hoe dat patroon er in Nederland uitziet. Zij onderscheidde een breed spectrum aan geweld: partner- en ex-partnerdodingen, eergerelateerd geweld, kinderdoding, familiedoding en moorden in de context van sekswerk. “Wie alleen partnerdoding aanpakt, mist de helft van het probleem. Femicide is het uiterste eindpunt van een continuüm dat begint met controle, vernedering en angst.”
Vanuit de Raad van Europa herinnerde Aleid van den Brink eraan dat Nederland zich met de ratificatie van het Verdrag van Istanbul in 2015 heeft verplicht tot structurele actie langs vier pijlers: preventie, bescherming, vervolging en samenhangend beleid. “We hebben stappen gezet, maar geen enkel land is klaar. Tien jaar na ratificatie is het moment gekomen om de beloftes van papier te halen en om te zetten in beleid dat levens redt.”
In het politieke deel van het programma kwamen de verschillen tussen partijen op tafel, maar ook opvallend veel overeenstemming. Songül Mutluer (GroenLinks–PvdA), Tweede Kamerlid en woordvoerder justitie en veiligheid, wees op het gebrek aan landelijke regie. “Drie ministeries houden zich met geweld tegen vrouwen bezig. En als iedereen erover gaat, gaat niemand erover. We hebben één nationale coördinator nodig en een integraal plan – niet telkens een nieuw project.”
Ingrid Coenradie (JA21), voormalig staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, benadrukte dat de strafrechtketen beter moet functioneren: “We kunnen pas beschermen als we erkennen dat dit structureel geweld is, geen privékwestie. Dat vraagt om vastberaden vervolging en om samenwerking met de lokale praktijk.”
De Rotterdamse politiek liet zien dat lokale samenwerking wel degelijk mogelijk is. Sarah Reitema (PvdA/GL–PvdA) en Erik Verweij (VVD), beiden mede-kartrekkers van de werkgroep Femicide in de Rotterdamse gemeenteraad, lieten zien hoe partijen samen verantwoordelijkheid kunnen nemen. Reitema: “Femicide hoort niet in het zorgdomein, maar in het veiligheidsdomein. Iedereen – van wijkagent tot huisarts – moet de rode vlaggen herkennen en weten wat te doen.”
Verweij vulde aan: “We moeten stoppen met vrouwen laten vluchten. Plaats de dader uit huis, niet het slachtoffer. Maak hulp en behandeling verplicht. Als dit elke acht dagen in het openbaar vervoer zou gebeuren, stond Nederland in crisisstand.”
Vanuit de praktijk deelden deskundigen hoe urgent betere samenwerking is. Tanya Hoogwerf, manager bij Filomena, vertelde over de complexiteit van situaties waarin vrouwen blijven, vaak uit angst om kinderen of huisdieren achter te laten. “We zien dat veel vrouwen te lang blijven omdat de omstandigheden te onveilig of te onduidelijk zijn. Die vicieuze cirkel kunnen we alleen doorbreken als opvang en bescherming op maat zijn georganiseerd.”
Mieke Pistorius van de politie-eenheid Rotterdam lichtte toe hoe belangrijk forensische kennis is. Zij werkt mee aan een nieuwe richtlijn voor niet-fatale wurging: een vaak onzichtbaar maar levensgevaarlijk signaal van escalatie. “Bij deze slachtoffers is het letsel vaak nauwelijks zichtbaar. Als je dat niet herkent, stuur je iemand terug naar huis – soms met dodelijke afloop.”
Columnist Yesim Candan, bekend van de Rode Hakken-demonstratie, bracht het maatschappelijke perspectief in: “Elke rode hak staat symbool voor een vrouw die door geweld om het leven kwam. We moeten zichtbaar blijven, want zwijgen kost levens.” Haar woorden vormden een brug naar de afsluitende oproep van Agnes Verhulst van de Soroptimisten: “Tien jaar geleden tekende Nederland vrijwillig het Verdrag van Istanbul. Wat is er nobel aan een overheid die zich eindelijk houdt aan haar eigen afspraken? Burgers kunnen dit ook eisen, door te stemmen op partijen die gelijkheid en veiligheid serieus nemen.”
De avond eindigde met een duidelijke gezamenlijke conclusie: er is geen gebrek aan kennis, onderzoek of goede bedoelingen – het ontbreekt aan uitvoering, regie en continuïteit. Vanuit verschillende invalshoeken klonk dezelfde oproep:
- Organiseer nationale regie met één coördinator en één plan.
- Maak psychisch geweld en dwingende controle strafbaar.
- Rol het Filomena-model landelijk uit: één loket, geen wachtlijst, één regisseur.
- Richt verplichte dadertrajecten en tijdelijke huisverboden in.
- Train professionals en start een brede publiekscampagne over rode vlaggen en het noodhandgebaar.
Tien jaar na het Verdrag van Istanbul is het tijd om woorden om te zetten in daden. Femicide is geen incident en geen privézaak, maar een structureel maatschappelijk probleem dat vraagt om politieke wil en maatschappelijke moed.
De kennis is er. De cijfers zijn er. De verhalen zijn er.
Nu is het tijd voor uitvoering.